Historie
De historie van 750 jaar koorzang in de Sint-Janskathedraal
Het is dankzij een paar woorden in het testament van een gefortuneerd man dat 2024 een buitengewoon jubileumjaar is. Op Goede Vrijdag 1274, het was blijkbaar geen vrije dag, maakte het bestuur van de nog relatief jonge stad ’s-Hertogenbosch het volgende bekend: hun medeburger Willem van Gent had, uit eerbied voor Christus en omwille van zijn zielenheil, besloten jaarlijks 35 Leuvense ponden te schenken aan diverse kloosters en charitatieve instellingen in de stad. Vrijwel aan het einde van de akte lezen we: ‘Aan de rector van de school drie schellingen […] dat hij verplicht is met zijn leerlingen die kunnen lezen en zingen op het jaargetijde van Willem van Gent […] het vigilie te zingen.’ Een erfenis van eeuwigheidswaarde dus en dat voor slechts drie schellingen.
Natuurlijk werd er al voor 1274 gezongen in de dan nog kleine Romaanse kerk, toegewijd aan Sint-Jan. Geloof en muziek zijn immers als Siamese tweelingen. Geloofsbeleving kan niet zonder muziek, de christelijke liturgie is al sinds de vroege middeleeuwen niet voor te stellen zonder enige vorm van zang. Als de gemeenschap van gelovigen samenkomt, wordt er gemusiceerd. Niet voor niets vermeldt de oprichtingsakte van de Bossche Illustre Lieve Vrouwe Broederschap uit 1318 expliciet dat de gezworen broeders behoren samen te komen in het zijkoor van de Sint-Jan om daar te zingen en de getijden te vieren ter ere van God en de roemrijke Maagd Maria. De oprichting van deze nog steeds bestaande Broederschap is een zeer belangrijke stimulans geweest voor de ontwikkeling van de kerkmuziek in deze stad.
De Sint-Jan heeft een bijzonder en rijk muzikaal verleden. Vanaf het begin af aan werd er gezongen en klonk er orgelmuziek. Ook en met name bij de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap speelde muziek een belangrijke rol. Er waren vrijwel vanaf het begin af aan beroepszangers in dienst: waren er dat er eerst nog twee tot drie, al aan het einde van de vijftiende eeuw was dat aantal gegroeid tot zes á acht zangers, die samen met een zeer selecte groep koorknapen of koralen de zang verzorgden. Een en ander kan natuurlijk niet los worden gezien van de steeds meer in zwang komende polyfone muziek; met twee zangers is het immers moeilijk vierstemmig zingen. Dit alles stond onder de kundige leiding van een zangmeester, die we niet als dirigent in de huidige betekenis van het woord moeten beschouwen, maar eerder als een meezingende primus inter pares. Zijn verantwoordelijkheden strekten zich uit tot de muzikale opvoeding van de koralen tot het kiezen van de juiste muziek. Geregeld zien we dat zangmeesters ook als componist werkzaam waren en zich bemoeiden met de aanschaf van koorboeken. In de vijftiende eeuw waren dat nog zeer kundige Bosschenaren (als Nicasius de Clibano), later werd er ook verder weg gezocht naar de beste mensen. Zo werd bijvoorbeeld in 1498 naar Antwerpen, Bergen ende meer anderen plaetsen gesonden met enen knecht, omme te crygen enen sangmeester voer die jongen. De recruiter van dienst kwam terug met Matthaeus Pipelare, een buitengewoon begaafd en veelzijdig componist die ook enkele werken voor de Sint-Jan zou schrijven. Zijn komst moest natuurlijk uitgebreid gevierd worden en de zangers mochten zich te goed doen aan enkele kannen wijn. Het feest eindigde niet al te best, aangezien zanger Joost met al het geld de benen nam.
Hoewel de gezworen leden van de Broederschap al sinds 1629 niet meer wekelijks de mis en vespers vieren, bestaat hun kapel nog wel, de huidige Sacramentskapel. Die zag er destijds wel iets anders uit. Het pronkstuk was het befaamde altaarstuk van Adriaen van Wesel waarvan delen over de wereld verspreid zijn geraakt en waarvoor Jheronimus Bosch enkele luiken schilderde. Uiteraard was er een orgel, dat door de eeuwen heen werd gerepareerd of zelfs volledig vernieuwd. Zo werd begin vijftiende eeuw een orgel besteld bij de vermaarde Maastrichtse orgelbouwer Anthonie van Elen. Dit orgel was bij aankoop zo duur (500 Rijnlandse guldens) dat de Broederschap er jaren over heeft gedaan dit orgel af te betalen. Het kostbare instrument werd dan ook met zorg omringd. Men zal dan ook niet erg blij zijn geweest met een gebeurtenis in 1467: de orgelpijpen waren verstopt geraakt omdat enkele onverlaten vlakbij een gans hadden gebraden.
In 1533 besloot de Broederschap op zoek te gaan naar een orgelbouwer, om volgens de nieuwste technieken een modern orgel te bouwen. Deze persoon werd gevonden in de jonge Hendrik Niehoff uit Amsterdam, die speciaal hiervoor naar ’s-Hertogenbosch verhuisde. Voor Niehoff zelf betekende dit het begin van een Europese carrière. Hij zou ook het westorgel vernieuwen terwijl zijn zoon een nieuw orgel op het oksaal bouwde. Beide orgels gingen bij de torenbrand van 1584 verloren. Gelukkig kwam begin zeventiende eeuw een nieuw orgel gereed, dat nog steeds geldt als een van de mooiste ter wereld.
De zangers van de Broederschap stonden middenin de kapel en waren daarmee letterlijk het middelpunt. Geschaard rond een koperen lessenaar zongen zij gregoriaanse en meerstemmige missen, motetten en psalmen tijdens de wekelijkse vespers en mis en uiteraard op de talrijke hoogtijdagen. Op de lessenaars stonden fraaie koorboeken, soms geschreven door de eigen zangers maar ook besteld bij de beroemde kalligraaf Petrus Alamire uit Mechelen. Enkele van deze koorboeken met muziek van klinkende Renaissance-componisten als Jean Mouton, Noel Bauldeweyn, Pierre Moulu en Adrian Willaert zijn nog steeds te bewonderen in het Zwanenbroedershuis. Ze liggen tegenwoordig achter glas, maar ook in de late middeleeuwen werd er zorgvuldig mee omgegaan: ze lagen aan een ketting om diefstal te voorkomen.
Uit de gelukkig bewaard gebleven rekeningen van de Broederschap komt een schat aan informatie naar boven. Natuurlijk over de aanschaf van koorboeken en koorkleding, de bouw en het onderhouden van de verschillende orgels, over grootse processies, de aanschaf van muziekinstrumenten en vooral over de hoge personeelslasten: organisten, zangmeesters, zangers en voorzangers. Maar we lezen ook over hele andere zaken zoals over zangers die om bier bedelden omdat ze vonden dat ze wat hees waren geworden van het vele zingen, zangers die een greep uit de kas deden, zorgden voor extra salaris omdat ze – naar eigen zeggen – met zware boeken moesten sjouwen tot aan een zangmeester die werd ontslagen omdat zijn vrouw niet goed voor de koorknapen had gezorgd. Een andere zanger leende dermate veel geld dat hij het niet terug kon betalen en met de noorderzon vertrok, of zoals het in de rekeningen van de Broederschap zo mooi staat omschreven: ‘hy is ewech gereyst ende vergheten weder te comen’.
Hoewel niet bewaard gebleven in de Bossche koorboeken behoort het motet Ego flos campi van Jacobus Clemens non Papa wel tot het erfgoed van de Sint-Jan. Clemens non Papa was eind 1550 drie maanden te gast bij de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap waar hij wekelijks de mis meezong. Als dank voor de genoten gastvrijheid gaf hij Ego flos campi cadeau. Dit zevenstemmige Mariamotet waarin het devies van de Broederschap ‘sicut lilium inter spinas’ – als een lelie tussen de doornen – duidelijk op de voorgrond wordt geplaatst, is een muzikaal eerbetoon aan de gastvrije broeders. Deze voor de Sint-Jan geschreven compositie, die hier eeuwen geleden in première ging, brengt dan ook verleden, heden en toekomst bij elkaar. Want net als toen, is en zal de Sint-Jan brandpunt blijven van goede liturgische muziek.
*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*
En dan is het 1629. Een jaar dat in de Bossche historie in kapitalen wordt geschreven. Na maandenlange belegering werd ’s-Hertogenbosch door prins Frederik Hendrik ingenomen en was de beroemde moerasdraak verslagen. De stad kwam onder gereformeerd bestuur en voor de koorzang in de Sint-Jan was het afgelopen. Zelfs na de teruggave van de Sint-Jan aan de katholieken door keizer Napoleon in 1810 duurde het even voordat er weer een echt kerkkoor werd opgericht. Wel werd in 1811 een katholieke organist aangesteld: de Belgische Paulus Verbeke. Je zou kunnen zeggen dat het een eerste poging betrof om de onderbroken katholieke traditie een nieuwe impuls te geven. Vanaf de jaren dertig van de negentiende eeuw zien we de koorgemeenschap langzaam weer opgebouwd worden, vooral dankzij het enthousiasme van de jonge, Belgische pianist Pierre Jean van Paesschen. Bijna een halve eeuw zou hij zijn stempel drukken op de muziek in de Sint-Jan, eerst als organist en vanaf 1847 organist-directeur van het parochiële mannenkoor dat zes jaar later kathedraal koor werd dankzij het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie. Na hem zou de Duitse Peter Kallenbach het kathedrale mannenkoor lange tijd leiden.
Koorzang door kinderen was inmiddels volledig verdwenen uit de kathedraal. Het was bisschop Diepen die in 1930 het roer omgooide. Hij creëerde de nieuwe functie van rector cantus. Petrus de Bree was de eerste en kreeg de opdracht een jongenskoor te formeren om daarmee tijdens een aantal hoogtijdagen de koorzang te verzorgen. De Bree ging voortvarend aan de slag, liep de scholen in de binnenstad af en op 26 mei 1930 was met de eerste repetitie de oprichting van de huidige Schola Cantorum een feit. Om meerstemmige composities uit te kunnen voeren werd een nieuwe groep opgericht, ‘De Bloem’, de latere Schola Maior. Een volgend belangrijk moment in de kathedrale koorzang is het overlijden van organist-directeur Peter Kallenbach op Tweede Kerstdag 1940. Al een dag later werden Frans van Amelsvoort en Piet Hörmann gepolst om respectievelijk directeur en organist te worden. Een grootse reorganisatie werd aangekondigd want volgens Van Amelsvoort was ‘de kerkzang te zeer gebonden aan wat men sleur zou kunnen noemen, aan een bepaald repertoire, waarbij niet werd gestreefd naar het brengen van iets nieuws’. Daarnaast moest er ook absoluut iets gebeuren aan de ongeschooldheid van de zangers. Terwijl rector cantus Knegtel verantwoordelijk werd voor het gregoriaans, de volkszang en de zorg voor de liturgische geest van het koor nam Van Amelsvoort de dirigeertaak van de meerstemmige composities op zich en kreeg de algehele leiding over het koor en de opleiding. Het begin van een grote bloeiperiode die in feite nog steeds voortduurt, waarbij de Schola ‘Die Sangeren Onser Liever Vrouwen’ als toevoeging kreeg, waarin de opleiding van de kinderen werd gemoderniseerd en het oude mannenkoor werd opgedoekt. Het repertoire werd hervormd met composities uit de Renaissance, de eigen Bossche koorboeken en eigentijdse muziek van Nederlandse componisten. In feite bestaat die blauwdruk nog steeds al legde elke rector cantus zijn eigen accenten. Zo voegde de huidige rector cantus Jeroen Felix bijvoorbeeld Engelse en Scandinavische koormuziek toe aan het repertoire van de Schola.
De periode Van Amelsvoort kende meer muzikale hoogtepunten: de Schola ging voor het eerst op concertreis, zong voor de radio, maakte haar eerste opnames en kreeg zelfs de eervolle uitnodiging om in Wenen te komen zingen – als enige Nederlandse kerkkoor – tijdens het Internationale Kerkmuziekcongres. De bloeiperiode kreeg echter een flinke knauw in 1954 toen door allerlei conflicten tweederde van de mannen en ruim een kwart van de jongens opstapte. Maar ook hier zie je de veerkracht van muziek in de Sint-Jan. Door de onvermoeibare inzet en doorzettingsvermogen van eminente Brabantse musici als Floris van der Putt, Piet Hormann, Maurice Pirenne, Huub ten Hacken, Pieter van Moergastel, Veronique van den Engh en Jeroen Felix wordt de kwaliteit en continuïteit van de kerkmuziek in de Sint-Jan gewaarborgd. Iedere zanger, van groot tot klein, draagt zijn of haar steentje daaraan bij. Ook in deze 21e eeuw waarin het niet meer zo vanzelfsprekend is dat je in een kerkkoor zingt, staat er in de kathedraal elke week een koor van meisjes, jongens, dames en heren paraat met een uniek repertoire: van gregoriaans tot composities van oud-rectores cantus als Floris van der Putt en Maurice Pirenne en van motetten uit de koorboeken van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap tot bijzondere compositieopdrachten van David Willcocks, Howard Goodall en Will Todd. De Sint-Jan is een bron van muzikaal leven en dat al 750 jaar lang!
Jan Jaap Zwitser
Dit is een korte versie van de tekst die is uitgesproken tijdens het openingsconcert van het jubileumjaar op 24 november 2023 in de Sint-Janskathedraal.